- alive
- adj. in leven; actief; waakzaamalive[ əlajv]1 levend ⇒ in leven2 actueel ⇒ in werking, geldig3 levendig ⇒ kwiek, actief♦voorbeelden:1 any man alive • om het even wieno man alive • geen levende ziel, niemandthe smartest woman alive • de slimste vrouw ter wereldthey'll skin us alive • ze villen ons levend2 the wire is alive • er staat stroom op de draadkeep a matter alive • een zaak in de aandacht houden3 〈ook figuurlijk〉 come alive • opleven, (klaar)wakker wordenalive and kicking • springlevend¶ 〈informeel〉 look alive! • schiet op!alive to • bewust/op de hoogte/doordrongen van 〈een feit enz.〉the town was alive with people • de stad krioelde van mensen
English-Dutch dictionary. 2013.